Vandaag heb ik Grense Jakobselv bezocht, het uiterste punt van mijn reis. Over het evenwicht tussen inspanning en slenteren, en de voordelen van verkeerde keuzes.

Gisteren aan het eind van de middag passeerde ik de Noorse grens. Ik had er al 190 km op zitten. Geholpen door de zon en wind in de rug, anders had ik het nooit gehaald na de rit van een dag eerder. Het was geweldig om in Noorwegen te zijn, maar lichamelijk was ik wel moe. De eerste de beste camping, nam ik mezelf voor.

Nu is er vlak over de grens wel een soort van camping, maar ik zat met het feit dat ik geen Noorse kronen had. Wel Zweedse en euro’s, en natuurlijk bankpas & creditcard. Ik vond het er echter niet uitzien alsof dat hier ging werken en reed door naar de volgende. Dat was maar een kilometer of vijf, bergaf.

Alleen die was dicht. Net als het hotel ernaast en zo te zien het hele gehucht. Wat nu, terug de berg op? Terug?

Dan liever naar Kirkenes. Dat was maar 30 km, wind mee. En het was een prachtige avond en de klok mocht toch een uurtje terug, dus ach. Maar de eerste camping overslaan was echt een fout. Had me niet mogen overkomen.

Zo zat ik opeens mijn pasta te eten in Kirkenes. Langzaam drong tot mij door dat Kemi – Kirkenes in drie dagen best lomp is. Dan ben je echt aan het scheuren. De middag naar Ivalo had ik gedurende twee uur de 10-kilometer-borden langs zien komen op :18, :38 en :58. Exact.

Maar nu was ik dus wel echt moe. Er zat gelukkig éen voordeel aan het feit dat ik nu al in Kirkenes was. Grense Jakobselv kon ik met alleen dagbagage bezoeken. De tent kon op de camping blijven.

Zo vertrok ik vanochtend naar het verste punt van mijn reis. Via de telefoon had ik afgesproken om rond vijf uur bij de receptie te zijn, dus ik had alle tijd.

Aanvankelijk reed ik over de E105, totdat bij de grensovergang te Storskog de 886 zich afsplitst richting Grense Jakobselv.

Daar bleek meteen wat een zegen het was om zonder bagage te rijden. De weg zat niet alleen vol met venijnige klimmetjes, het wegdek was ook afschuwelijk slecht. Al snel kreeg ik pijnlijke plekken in mijn rug. En dat was nog maar het gedeelte waar het asfalt uit éen stuk bestond.

Naarmate het landschap woester werd werd de weg slechter. Alleen tijdens de klimmen kon ik ervan genieten, tijdens de afdalingen had ik al mijn concentratie nodig om de gaten te ontwijken. Daar waar de weg direct naast het grensriviertje begon te lopen, verdween het asfalt geheel om plaats te maken voor gravel. Aan de andere kant van het water is Rusland, niet alleen een ander land maar ook een heel andere wereld. Vreemde gedachte.

Moe en met een pijnlijke rug bereikte ik het dorpje. Na de verplichte foto’s van de Fujin en mijzelf, loop ik het strandje op. Ik ben op het meest afgelegen punt van westers Europa. Ik steek mijn hand in het water van de Barentszee en streel het zand. Met mijn vinger schrijf ik “Ga toch fietsen!” op het strand.

Dan eet ik wat brood en begin aan de terugtocht. Ik heb zo mogelijk nog meer last van de slechte weg als op de heenweg. Ik vrees voor ‘doorligplekken’. En dan moet ik nog op tijd bij de receptie zijn.

Die tijdschema’s ook altijd! Ik ben meer aan het rekenen dan aan het fietsen op deze manier. Ik kijk naar de afstandborden en mijn horloge en zie dat er niks aan de hand is.

Toch maak ik me zorgen, vooral als ik een helling opkruip. “En nu hou je op met zeiken en anders ga je maar gewoon harder fietsen” zeg ik tegen mezelf. Bij een zekere helling besluit ik dan inderdaad maar wat harder te gaan fietsen.

En verdomd, al mijn zorgen en sombere gevoelens verdwijnen als sneeuw voor de zon. Het grote genieten is terug, net als het vertrouwen dat ik het ga halen.

Avond. Ik slenter wat door Kirkenes. Zojuist heb ik een heuse bruine kroeg gevonden waar ik na het eten een biertje zal drinken. Ik voel me enorm tevreden en rustig. Ik ben in Noorwegen. De eerste helft van de reis zit er op, en het is heel goed gegaan.

Dan besef ik dat ik al in Duitsland hetzelfde effect als vanmiddag heb waargenomen. Als ik te langzaam rij, geniet ik niet. Dan word ik onzeker en ga ik twijfelen en mezelf arm rekenen. Maar zonder rust, echte rust en ontspanning, gaat het ook niet.

Kijkend naar roestige vissersschepen met Russische namen concludeer ik dat er een delicaat evenwicht is tussen een riante hoeveelheid inspanning op een voldoende hoog niveau, en tijd om te ontspannen, te slenteren, te niksen.

Ik denk dat ik slordig met dit evenwicht ben omgegaan tot nu toe. Een tandje er bovenop en een uurtje minder per dag, dat lijkt me een goed voornemen voor de tweede helft.