
Tweeëneenhalve week ben ik onderweg. Het is heerlijk om op reis te zijn. Maar ik mis mijn oude conditie. Ik mis het diep gaan op een klim of een lang stuk over een dijk. Ik mis het ‘master of the universe’-gevoel na een dag keihard fietsen. Er is altijd die onzichtbare, ongrijpbare rem op mijn lichaam. Die vreemde gewaarwording dat ik nog ver van mijn maximale vermogen zit, maar toch niet meer kan.
Heel soms, heel even, lijkt die rem er niet te zijn. Mijn longen voelen schoon en mijn ademhaling lijkt het ritme te vinden. Tijdens het trainen dit voorjaar gebeurde het soms. Dat ik op het einde van mijn kleine rondje ineens wielrenners ging inhalen. En vanmiddag had ik het ook, maar langer.

Het was de tweede helft van de tweede middag na mijn rustdag in Erfurt. Op de eerste had ik de D4 bij Jena ingeruild voor de D11, de route die mij naar het Kleine Noorden zal brengen.
Hier zit ook weer een heel verhaal in, over het landschap dat oost van Weimar ineens heel zacht en vriendelijk werd. En de Saale, een rivier die nieuw voor mij was en mij veel goeds bracht. Misschien komt het er nog van hier over te schrijven, anders moet je me er een keer in het café naar vragen.

Vandaag begon met een automobilist die toeterde en zijn middelvinger opstak omdat hij mij rakelings passeerde. Heel even ben ik boos maar ik weet het opmerkelijk snel van me af te zetten. Snel daarna zit ik langs de Saale, meestal over mooie fietspaden. Soms strak asfalt, soms smal gravel, maar ik vind een prettig ritme en de uitzichten zijn prachtig.

Tot Halle. Een grote stad waar de route vastloopt op grote wegopbrekingen. Het kost me veel tijd en van mijn ritme is niets meer over. Het is inmiddels half één, tijd voor pauze bij een bakker.
Helaas is dit zo’n stad die nog niet volledig hersteld is van de schade van de oorlog en de stilstand van de DDR. Er hangt geen sfeer waarin ik mij welkom voel. Ik probeer iets te vinden in het oude centrum, maar de enige bakkerij staat op punt van sluiten en verder is het vooral döner en pizza wat de klok slaat.
Bij het weer oppikken van de route rij ik vervolgens verkeerd en tegen de tijd dat ik de stad begin te verlaten heb ik het helemaal gehad met Halle.
Maar dan is er nog een park met een oud gebouw dat blijkbaar verbouwd wordt tot cultureel centrum. Er is een terras met wat koffie- en ijskramen en zo heb ik toch nog mijn pauze.

Maar met al die vijven en zessen ben ik pas na twee uur weer op pad. Ik heb er dan nog maar 60 kilometer op zitten. Het gaat dus toch weer zo’n dagje worden zoals ze allemaal zijn. Een rit ik normaal in een middag doe.
En toch gaat het opvallend soepel, over die paden langs de Saale. Ik heb mijn ritme weer terug. Tegen vier uur bereik ik Bernburg, de mooiste stad die ik langs de Saale zal zien.

Wanneer ik vanaf de oever van de rivier omhoog naar het centrum klim, valt me op dat het op het grote kettingblad gaat. Eenmaal boven zie ik een leuke koffiebar, maar mijn lijf zegt ‘nee’. Ik wil door. Het ritme is er, mijn longen doen wat ze moeten doen. Als er nu wielrenners waren geweest, had ik ze ingehaald.
In een dorpje genaamd Preußlitz is het tijd om een kampeerplek te zoeken. Mijn water is bijna op, ik heb er 120 kilometer op zitten en het is al ruim na vijven. Ik zie dat er op een paar kilometer afstand eentje is, aan een zwemplas.
Maar er is er ook eentje een flink stuk verderop. Aan de Elbe. Volgens Google Maps nog 29 kilometer fietsen. Volgens de website is de receptie tot acht uur open.

Ik heb al bijna gekozen voor de veilige optie, met de gelatenheid waar ik na negen maanden COVID aan gewend was geraakt, als ineens uit een vergeten hoekje van mijn brein wilskracht bovenkomt. Ik wil naar de Elbe. Ik ga het doen.
Snel duw ik een gemangelde snickers die al maanden in mijn toptas woont, in mijn mond en stap weer op. Ik drink de laatste slokken uit mijn waterzak, het is vast niet gezond om droog te rijden met deze warmte maar jammer dan.
Vorige zomer nog zou ik sneller gereden hebben. Zou ik meer op routine de hoofdwegen hebben gekozen waar de officiële track omheen zwalkt. Maar het gaat hard genoeg en het is duidelijk dat ik ruim voor zeven uur zal arriveren.

Het duurt even voordat het tot me doordringt. Mijn tent staat al, ik heb al gedoucht en ingecheckt. Het water naast het tentenveld stroomt flink. Er liggen rode en groene tonnen. Dit is de Elbe. Het is me gelukt. Ik had een halve middag waarin de rem op mijn lijf er even af was en ik heb die kans gegrepen om naar de Elbe te fietsen.
Inmiddels is het donker. Ik kijk nog steeds naar de rivier. Er zijn al flink wat sterren zichtbaar. Ik hoor krekels en zachte stemmen van andere fietsers. Het interesseert me niks hoe mijn lijf morgen voelt.

Ha Walter,
Zelf weer terug van vakantie vind ik het heerlijk om jouw reisverhalen te lezen. Wat fijn dat je weer ‘echt’ fietst en je herstel na al die moeilijke maanden echt door zet. In gedachten reis ik met je mee. Pluk de dag en blijf naar je lijf luisteren.
Liefs, Mirjam